dinsdag, februari 28, 2006

Mijn tuin, weggeteerd in zijn vergeten.

Mijn tuin, weggeteerd in zijn vergeten.

De grenzen, de grenzen. De grenzen van ons bestaan. De onmogelijkheid, de grenzen. De barrières, het einde. Rust, vrede. Ik ben de eeuwigheid voorbij, ik ben de sterfelijkheid voorbij. Ik ben leeg. Doorbloed met zwarte zonden. Doorboord met zwarte pijn.

De tuin van Eden die ooit bloeide, bestaat niet meer. De bomen die de lucht ooit zuiverden, zijn met scherpe bijlen tot humus vervormd. Ik herinner me hun kreten nog. Ik herinner me hun schoonheid, hun sterkte, hun diepe wortels. Die wortels, die zijn verbrand. Men heeft de grond van binnenuit vernield. Van wat eens trotse bomen waren, staat niets meer recht. Zelfs hun sporen zijn nog amper terug te vinden.
De bloemen uit mijn tuin, het waren er slechts weinig, zij zijn verdord, tot humus vergaan. Ik had weinig bloemen in mijn tuin, maar de enkelen die ik had, die overgoten mijn tuin met een heerlijk aroma van verheldering. Een aroma van rust, een aroma van vrede. Ik verlang, nee, snak naar de vrede van mijn bloemen, naar de rust, naar de verlichting. Maar ach, het is een ijle snak, een snak van een stuk verdriet dat zijn einde niet wil aanvaarden, dat te zwak is om te bestaan.
Mijn vogels, mijn waarden, vrij en zorgeloos. Hun herinnering leeft, hun herinnering leeft. Ik zie hun lange vluchten nog voor mij, hun lange strijden tegen de lucht. Hoe zij zich tegen de zwaartekracht verzetten en onvermoeibaar en onverslaanbaar bleven doorgaan.. Ik mis mijn vogels, hun trots, hun fierheid, hun aanwezigheid. Het waren zij die me vormden, zij die me leidden en zij die van mij de kracht maakte die ik was. Ik zou hen graag weer zien vliegen, maar de weinigen die nog leven, zitten uitgehongerd, moegestreden en uitgemergeld in de assen van mijn tuin. Het is een zielig zicht: die trotse vogels, die weerga van weleer zo te moeten aanzien. Het is echt een zonde dat ik hen geen betere leefomgeving kan bieden.
Mijn gras, mijn gras was groen, maar niet helder groen. Op verscheidene plaatsen ontsierden distels en ander “onkruid” de pracht van die sierlijke groene mat. Maar tevens was het een bewijs van de ongereptheid van zijn groei. Ik was blij met mijn gras en blij met mijn distels. Een distel stond symbool voor mijn ongemaaktheid, mijn glorie der openheid. Een glorie die ik niet meer ken. Mijn openheid is een last geworden. Telkens ik mijn ware, verslonden ik laat spreken, schrikt het mensen af. Ze hebben angst, onbegrip en verafschuwen mij. Ze begrijpen niet dat het openliggende oorlogswonden zijn. Dat ik misvormd ben door een trots en waardig gevecht. Ach, niemand zit in met de verliezers van de strijd, dat is logisch. En wie er wel mee inzit is machteloos, wie niet machteloos is en zou kunnen helen, is de oorzaak. Dat is oorlog. Pijn, lijden, einde.
Ik heb onder de assen het weinige humus dat ik vond gekoesterd. En met dat kleine beetje heb ik de velden van weleer weer hoop willen geven. Ik heb dagenlang gezwoegd en maandenlang gewacht om mijn gras weer te zien, maar toen ik ’s ochtends naar mijn nieuwe sprieten wou gaan kijken, zag ik dat ze argeloos vertrappend waren. Waarschijnlijk een incapabel persoon, die niet eens een notie had van wat hij vernietigd had. Je kan het ze duizendmaal uitleggen, sommigen zullen nooit iets begrijpen van mijn tuin. Anderen willen het niet.
Mijn tuin is nooit groots geweest, ze lag altijd in de schaduw en groen wordt niet groot zonder veel licht. Maar net als alles in de natuur zijn er planten die beter groeien in de schaduw. Zij waren mijn kenteken, mijn eigenheid. Mijn tuin was klein, maar bestemd om groots te zijn, daar is nu niets meer van te merken. Ze behoort nu tot de leegte. Als ik stap dan dwarrelt er as op, als ik adem is de lucht vervuilt en als ik om mij heen kijk is er niets. De zwarte assen maken zelfs de zonnigste dag tot een duistere nacht. Ik heb nooit zonlicht gekend, nu ken ik zelfs de schaduw niet meer. Mijn ogen prikken van de lucht, ik hoest de hele dag en ik heb het koud. Nergens vind ik nog voedsel om te overleven, nergens zie ik nog een kans tot bestaan. Dit was mijn trots, dit was mijn glorie, dit was mijn droom, dit was mijn toekomst, heden en verleden en als zij vergaat dan wil ik met haar stoppen te bestaan.

Geen opmerkingen: